Ze lachte veel, je zou haar best guitig kunnen noemen. Na de verhuizing had het meisje zich moeiteloos aangepast op de nieuwe school. Verandering vond ze prettig. Ze hield van lezen en dagdromen. In gedachten was ze in andere streken, op bergachtige plekken, daar waar ze vandaan was gekomen. Ze had een lieve meester – meneer Van Noort – die ook hoofd van de basisschool was. Zij mocht van hem, veel vaker dan andere klasgenoten, de telefoon opnemen als hij het lokaal uitliep. Daar, naast de telefoon met grote draaischijf, voelde ze voor het eerst, heel voorzichtig, wat een verliefdheid lichamelijk teweegbracht. Warm worden als ze plotseling oogcontact kregen, verstijven als hij met tikkertje in de buurt kwam... Paul was knap, met donkerblond haar en grote, bruine ogen. Van alle populaire jongens was hij de minst stoere, vond ze. Hij was slim en geestig. Wanneer hij geen onderdeel van een groep uitmaakte,kon hij ook lief zijn, had ze ontdekt. De rest van de meisjes was ‘op’ Niels, maar dat vond zij een luidruchtige, lompe jongen. Niels was niet alleen twee koppen langer dan de meesten, maar ook dominant. Die dag droeg ze een wit T-shirt en een blauwe katoenen broek. Geen sokken in de schoenen, want daar had ze een hekel aan. Het liefst liep ze de hele dag op blote voeten, want het was zomer. Ineens lag ze naast de zandbak op de grond, de bel was gegaan en alle kinderen stormden naar binnen, waarschijnlijk was het meisje over haar dromerigheid gestruikeld. Ze voelde een arm, het was Niels, en voordat ze iets kon zeggen, trok hij haar overeind. Alles aan hem voelde onveilig, zelfs na deze attente handreiking. Hij deed een stap naar voren. “Wat zeg je dan?” Hij had een intimiderende blik. “Eh… niks,” was haar dappere antwoord. Wat had ze toch een hekel aan hem, dacht ze. “Fout antwoord.” Hij kwam nog dichterbij, ze deinsde terug, maar stuitte op weerstand: iemand hield haar rug tegen. Ze was te gebiologeerd op de starende blik van Niels om te zien wie het was. Ze durfde niet achterom te kijken. “En nu geef je me een zoen.” Niels boezemde angst in. “Nee.” Ze wilde wegrennen, maar werd tegengehouden. Toen zag ze dat Paul achter haar stond. Hij hield haar stevig bij de bovenarmen vast en kneep zo hard dat het pijn deed. “Laat me los!” Ze schreeuwde en vocht moedig. Maar tegen zoveel fysieke kracht was het meisje niet opgewassen. De jongens trokken haar achter het elektriciteitshuisje. Pas toen Niels daar een kus op haar mond dwong, liet Paul los. Snel renden de twee weg. Ze wilde tegelijk gillen en huilen. Maar er kwam geen geluid. Ook niet toen meester vroeg of het goed ging toen ze als laatste binnenliep. Hij had iets aan haar gemerkt. Al haar onbevangenheid was ineens weg. De eerste voor wie het achtjarige meisje vlinders in de buik had, was de jongen wiens afdruk nog dagenlang als blauwe plek in de armen gedrukt stond. Daar op het schoolplein had ze geleerd dat je in de liefde je eigen gevoelens niet kunt vertrouwen. Dat meisje, dat was ik.