Een halve eeuw geleden begon de lijst van beursfondsen in de krant altijd met de zogenaamde ‘internationals’. Dat waren AKU, Hoogovens, KLM, Koninklijke Petroleum, Philips en Unilever. Daarna volgden de andere beursgenoteerde ondernemingen. Dat waren er in 1967 in totaal 277. Hoogovens is nu Tata Steel, KLM zit in een ongelukkig huwelijk met AirFrance, Koninklijke Olie/Shell zou zomaar een keer kunnen fuseren met BP of een andere oliereus (tenslotte zijn Exxon en Mobil ook samengegaan), naar Philips zullen ook wel een keer andere bedrijven gaan lonken en op Unilever en AKU, nu Akzo Nobel, is al een bod gedaan. Over de naderende ondergang van het kapitalisme zijn de laatste jaren aardig wat boeken verschenen, waarbij soms de wens de vader van de gedachte is, maar men zou zeker wel de stelling kunnen verdedigen dat zich in ieder stelsel (economisch, sociaal, politiek) op den duur krachten ontwikkelen die tot zelfvernietiging leiden. Het stelsel van kapitaalverschaffing door naamloze investeerders via op een beurs genoteerde vennootschappen, dat de westerse economieën in de twintigste eeuw zoveel goeds heeft gebracht, wordt in ieder geval van alle kanten bedreigd, van binnen en van buiten. Het wordt bedreigd door ondernemingen die bakken met geld hebben en in een wereld van lage groei niet goed meer weten wat ze met al dat geld moeten doen. Omdat ze geconditioneerd zijn om toch altijd maar door te groeien, gaan ze in arren moede andere bedrijven overnemen, als regel voor een veel te hoge prijs. In hun managementjargon heet het dan dat ze een rol willen spelen in de ‘consolidatieslag’. Het systeem wordt ook bedreigd door de beleggers, die niet geïnteresseerd zijn in de continuïteit van ondernemingen, maar uitsluitend oog hebben voor het rendement op korte termijn. Die vinden een te dure overname prima. De veelal institutionele beleggers staan zelf weer onder druk van hun klanten, die vinden dat de beleggers de beursindices moeten verslaan, ook al zal in ieder geval de helft daar niet in slagen. Tenslotte wordt het stelsel bedreigd door toezichthouders, die zoveel eisen aan beursgenoteerde ondernemingen stellen, dat bedrijven zich af moeten vragen of een notering al het gedoe wel waard is. Sommige hebben die vraag beantwoord door hun onderneming van de beurs te halen. Het gevolg van dit alles is dat de beurs verschraalt. In de jaren vijftig had Amsterdam ruim 600 beursgenoteerde ondernemingen, in 1967 was dat aantal al meer dan gehalveerd en sindsdien is het nog eens gehalveerd. Nu zijn er nog ongeveer 130, terwijl onze economie zes keer zo groot is als midden jaren vijftig. Terwijl beleggers en bedrijven gebaat zijn bij een brede en diepe aandelenmarkt, leidt hun eigen handelen tot steeds meer verschraling van die markt. De krachten van zelfvernietiging doen hier hun meedogenloze werk.