Minder ambtenaren, minder Kamerleden, minder ministers: bij zijn aantreden ruim tien jaar geleden wilde premier Mark Rutte de overheid flink kortwieken. Drie kabinetten verder hangt de vlag er totaal anders bij. Het aantal ambtenaren loopt in rap tempo op, er worden miljarden overgemaakt naar externe krachten en het aantal ministersposten is flink opgekrikt. Vanwaar die peperdure koerswijziging? ’Je moet de trap niet alleen van bovenaf schoonvegen”, zegt Rutte in 2011. Voor zijn eerste kabinet heeft hij het mes gezet in het aantal bewindspersonen: van 27 in Balkenende IV gaat het naar 21 in Rutte I. En daar blijft het niet bij, laat Rutte weten. Hij vertelt trots dat veertig procent van de kantoorruimte van ministeries wordt ’afgestoten’. Want in Ruttes ideale wereld, en volgens de klassiek-liberale gedachte, is de overheid klein en zijn er dus een stuk minder bureaus nodig. „We gaan door om te komen tot minder ambtenaren”, verlekkert de premier zich destijds. Het past in het pleidooi van zijn VVD en dat van kabinet-Rutte I met CDA en gedoogpartner PVV. ’Minder bestuurders, minder politici, minder ambtenaren’, was kort gezegd het credo. Het mes gaat in 2010 dan ook voorzichtig in het ambtenarenbestand, blijkt uit cijfers van de Rijksoverheid: dat zakt in een paar jaar van 115.000 naar 110.000. Ook in het eigen kabinetsvlees wordt gesneden: het aantal bewindspersonen gaat in Rutte I van 27 naar 21. En in Rutte II doen VVD en PvdA het met nóg eentje minder. Schoonvegen Maar ruim tien jaar na het eerste kabinet-Rutte ziet de overheidswereld er heel anders uit. Het van bovenaf schoonvegen van de trap resulteert in Rutte III in ministers (Bruno Bruins en Bas van ’t Wout) die uitgeteld en overwerkt onderaan die trap liggen. „Ik vind dat er geen taboe moet komen op het aantal kabinetsposten”, vindt de Rutte van 2021 ineens. Zijn vierde kabinet dijt uit naar 29 bewindspersonen. Dat mag overigens ook wat kosten, blijkt uit navraag door De Telegraaf. Aan de personele uitbreiding van het kabinet – met vijf bewindspersonen ten opzichte van de start van Rutte III – hangt een prijskaartje van 7,5 miljoen euro per jaar. Dat geld gaat op aan salarissen, voor ministers 2 ton per jaar, maar ook voor de ’entourage’: chauffeurs (plus dienstauto’s), politiek assistenten, voorlichters en speechschrijvers. Op verschillende ministeries zijn ook vele tienduizenden euro’s gespendeerd aan het bouwen en inrichten van werkkamers. ’Minder ambtenaren’ ’Minder ambtenaren’ lijkt inmiddels dan ook geen streven meer te zijn. Sterker nog: in de afgelopen vijf jaar draait de hr-afdeling van de Rijksoverheid overuren. Met duizenden per jaar worden nieuwe overheidsdienaren binnengehaald: in vijf jaar tijd schiet het aantal omhoog van 111.000 (2017) naar 131.000 (2021). En dat is blijkbaar niet genoeg om al het werk gedaan te krijgen, want er wordt ook met miljarden gesmeten om externen in te huren: van 1,3 miljard euro in 2017 gaat dat bedrag naar 2,3 miljard in 2021. Vooral de ministeries van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Binnenlandse Zaken kunnen er wat van, daar gaat rond een kwart van de personeelskosten naar ingehuurde krachten. Een blik op de jaarverslagen van de ministeries leert dat vooral ’adviseurs’ en ict’ers van buitenaf moeten komen. Volgens de ministeries zijn de inhuurkrachten nodig voor ingewikkelde ict-projecten. Ook zijn veel mensen ingehuurd om te adviseren over de operatie om huizen te versterken in het Groningse aardbevingsgebied. Ict’ers laten zich liever inhuren dan dat zij in dienst komen, omdat ze dan meer geld kunnen verdienen. Een externe mag bij de overheid niet meer dan 225 euro per uur incasseren. ’Groeit en groeit’ „De overheid groeit en groeit”, ziet ook Ton Wilthagen, hoogleraar arbeidsmarkt aan de Universiteit van Tilburg. „Het Rijk heeft de laatste tijd steeds meer personeel nodig, vanwege de energietransitie, de toeslagenaffaire, corona en andere grote maatschappelijke problemen. Maar in deze tijden van krapte is dat extreem lastig én kostbaar. Eigenlijk heeft de overheid niets meer te kiezen: ze zijn al blij als iemand zich überhaupt wil laten inhuren. Het is een ’all you can get-situatie’. Geld lijkt geen rol meer te spelen.” Al met al gaat vorig jaar 13,4 procent van de personeelskosten van het Rijk naar externe inhuur: ruim boven de ’Roemer-norm’ van tien procent die het kabinet met de Kamer afsprak op aandringen van toenmalig SP-leider Emile Roemer. Die afspraak werd in 2010 met liefde omarmd door het kabinet, want hij paste perfect in het beeld van de kleine overheid. Er werd het jaar daarop meer dan 100 miljoen euro bezuinigd op externen. Maar inmiddels is het tij gekeerd: vorig jaar gingen de uitgaven aan consultants in één jaar tijd met 340 miljoen euro omhoog. En dat ondanks de waarschuwende woorden van Rutte van ruim tien jaar geleden. Hij zei toen dat de gewenste verkleining van het ambtenarenapparaat níet mocht leiden tot een grotere inhuur, want: „Je weet, een consultant is iemand die je horloge pakt en je vertelt hoe laat het is.”